“De twijfel zit bij veel gelovige tijdgenoten maar net onder de oppervlakte. En zodra ze de kop opsteekt, blijkt ze veel dieper geworteld dan men zelf vermoedde.” Zo wordt een tweeluik met de collega-predikanten Paul Visser en Kees van Ekris, afgelopen vrijdag en zaterdag in het Nederlands Dagblad geïntroduceerd. Dominee Visser (Amsterdam) heeft als speerpunt de teloorgang van de geloofsstrijd. Dominee Van Ekris (Zeist) schrijft over de verveling die de ziel van de gelovige belaagt.
Ik ben er klaar mee
Aanleiding voor beide artikelen is de innerlijke secularisatie waarmee de Nederlandse kerken te maken hebben. Ofwel: doorgewinterde kerkgangers laten zich steeds minder gelegen liggen aan wat het instituut kerk onderwijst, leert en uitdraagt.
Zelf ben ik nu bijna 15 jaar predikant. Door de tijd heen ben ik deze ontwikkeling, die al veel langer duurt, tegengekomen bij vooral 50-plussers. Tot mijn groeiende verwondering zie ik dat ook bij 70- en 80-plussers. Ik herinner me een gesprek met een dame van in de 80 die al sinds haar jaar 0 in de kerk komt. Ze zei:
Ach, dominee, van het meisje vol van God, van de vrouw die altijd maar kerkenwerk deed, duizenden preken gehoord, ben ik geworden tot een oude dame die van God niets meer verwacht. Hij is verdwenen. Of heeft nooit bestaan. Ben ik belogen? Heb ik mezelf voor de gek gehouden? Het vechten voor genezing, het vele bidden en afwachten. De teleurstelling dat er toch niets gebeurt. Ik bleef kloppen. Er werd niet open gedaan. Ik ben er wel klaar mee. Zeg maar niet te veel over God op mijn begrafenis.
Deze vrouw is zich zeer bewust van het proces dat God is verdampt tot ijle lucht waarvan de mens moeilijk kan leven. Ze accepteert dit ten volle. Je kunt je voorstellen dat ik dus met extra belangstelling de bijdragen van de beide dominees heb gelezen over de innerlijke (of interne) secularisatie. In deze blog richt ik mijn aandacht op het artikel van collega Visser. Bij Van Ekris krijg ik moeilijk een vinger achter zijn probleemstelling, zeker waar hij spreekt over “de diepe vermoeidheid die de ziel overvalt” zonder uit te leggen wat de ziel nu eigenlijk is.
Geloof: gemeengoed of strijd?
Ds. Visser breekt een lans voor de geloofsstrijd. Om het kort samen te vatten en zoveel mogelijk in eigen woorden: er is een verschil tussen lauw en écht geloof. Het lauwe heeft vooral te maken met geloof dat ‘gemeengoed’ is geworden. Geloof dat kraak noch smaak heeft en geen verrassing meer vormt voor de gelovige. Ds. Visser komt mensen tegen die het geloof “beu” zijn.
Het échte geloof is een geschenk van God dat door “twijfel, verwarring en aanvechting [is] verworven”. De strijd van de gelovige gaat om de polen hoop en vrees: is God mij genadig? God ver weg én dichtbij. Een strijd met God, óm God, zoals Visser verwoordt. Dit geloof is door de diepte gegaan. Geloof is “de vrucht van bange worsteling en verrassend geschenk van God”.
Paul Visser legt de oorzaak van het lauwe geloof anno nu bij zovele gelovigen dat “de opgroeiende generatie van kinds af aan inmiddels te veel wordt aangepraat dat Jezus op voorhand je beste vriend is”. In zijn tekst staat een vraagteken achter dit citaat. Wil Paul Visser een retorische vraag stellen? Of wil hij zich niet branden aan de vurigheid van mensen die met hart en ziel tóch hebben aangedurfd om kinderen en jongeren, zo goed en zo kwaad, iets van God, Jezus Christus, Heilige Geest, bijbel en kerk bij te brengen?
Er groei(d)en dus mensen op “die niet bestand zijn tegen kritische vragen” uit een wereld die heel goed kan zonder God. En ze zijn “niet opgewassen tegen de harde werkelijkheid van alledag, waar je vaak bitter weinig van God gewaar wordt.” Ik vraag me af dit typisch iets is van de laatste generatie(s), trouwens.
Geen slappe hap
De oplossing die Paul Visser aanreikt is zeer gefocust op de preek en dus op de voorganger. Ik lees niets over de rol van een kerkenraad bijvoorbeeld. Hoe het ook zij, Visser wil geen slappe hap:
Preken die eenzijdig suggereren dat God altijd onder handbereik is en klaar staat met genade en geborgenheid, gaan op den duur vervelen en irriteren.
Geen pleisters plakken op wonden die uiteindelijk gaan stinken. Nee, preken dienen de wonden bloot te leggen en te behandelen. Preken dienen zo direct mogelijk te zijn in het benoemen “van de innerlijke weerzin tegen wat God met ons voorheeft”. Preken waarin de worsteling met God óm God doorklinkt. Visser benoemt allerlei polen die spanning kunnen brengen in het zondagse sermoen: “met alle verrassing en verbijstering, met alle verzoeking en vertwijfeling, met alle verzet en verlangen, met alle verlatenheid en geborgenheid”.
Zou dat niet de remedie zijn om het aangeprate en opgeplakte geloof voorbij te komen en levend geloof gaande te maken en te voeden?
Visser wil een geloof wekken “dat, hoe fragiel ook, niet zomaar kapot te krijgen is”.
Lauw, echt en alles daar tussenin
In eerste instantie humde ik regelmatig instemmend tijdens het lezen. Zeker, lauwheid kom ik tegen. Dacht ik een vurige preek gehouden te hebben met de ellips van geloof en ongeloof en het soms knetterende verkeer daartussen. Vertel ik over mijn eigen ervaringen over het diepe dal van godverlatenheid waaruit ik uiteindelijk geklommen ben. Krijg ik na afloop reacties als:
De liederen waren wat veel gericht op het ik in plaats van op Christus.
Het kindergesprek miste doel.
Wanneer komt het kerkblad uit?
Tuurlijk, ik kom geleefd geloof tegen. Gemeenteleden die iedere dag openen met een groet naar, een gebed tot de Heer. Die zich zorgen maken over de toestand in de wereld. De duivelse machten die zoveel kapot maken in de goede schepping van God. Te midden van dat alles kunnen ze zeggen:
Mijn Heer leeft en ik met Hem!
De lauwe en warme gelovige, het gemeengoedgeloof en het doorleefde geloof en alle kleuren daartussen in, zijn alle christelijke gemeentes te vinden. Ik kan er natuurlijk wat van zeggen. Eén ding staat vast: de bezoekers kómen, geroepen door de Geest.
Kruimels
Als ik de tekst van Paul Visser lees, verneem ik een zekere weemoed en verlangen. De krant kopt boven het stuk van Visser: “Geloof onder kerkgangers verdwijnt”. Hij ziet het geloof onder trouwe kerkgangers verkruimelen. Liefst wil hij het brood heel laten, als ik het zo mag zeggen. Het verdwijnen van (het ideaalbeeld van) geloof doet ds. Visser verdriet. Hij wil dat tij keren en daarmee kan ik van harte instemmen. Ik doe mee. Echter: zonder mentaal op te branden.
Want: is verkruimelen nou zo erg? Ik zou graag van hem willen weten: hoe ziet een gemeente eruit vol met enkel doorleefd gelovigen die allen de worsteling met God hebben doorgemaakt, waar geen enkel geloof verkruimelt?
Welke godsbeeld zit onder of achter dat verlangen van Paul Visser?
En wat is zijn mensbeeld?
Welk beeld heeft hij van zichzelf als mens en voorganger?
Visser laat in het ongewisse wie de ‘ander’ is die blijkbaar een pleistergeloof heeft en vooral nadruk legt op het vriend-zijn van Jezus: wie is die ‘ander’ dan?
Ik krijg de indruk dat Visser de preek en de (doorleefde) voorganger te veel verbindt aan het ‘resultaat’, namelijk dat trouwe kerkgangers vooral bij dat levende geloof blijven en zo tegen een werelds en duivels stootje (moeten) kunnen. Dat is hét recept voor een burn-out bij de voorganger.
Zaaigoed
Is het de taak van de voorganger om verkruimeling te voorkomen? Ik denk nu zelf aan de gelijkenis van Jezus Christus en Zijn uitleg: de zaaier die naar zijn land gaat om te zaaien (Lucas 8, vers 5 t/m 15). Het Woord van God komt overal terecht. Bij de een is het oppervlakkig en bij de eerste hittegolf zal het flink aangetast worden. Bij de ander zal het niet eens aarden. Ook komt er zaad in vruchtbare grond waar het honderdvoudig vrucht zal dragen. Die vruchtdragers bloeien juist te midden van twijfelaars en de pleistergelovigen en ongelovigen.
Stel je voor dat je alleen maar honderdvoudig vruchtdragers hebt: wie eet al die vruchten, als er geen honger is?
ds. Robert-Jan van Amstel, 29 september 2016
Ontdek meer van [ iBelieve ]
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
Vond het heel interessant en mooi om te lezen.
Heb wel periodes in mijn leven gekend en soms nog dat als je maar bid en bid en bid bepaalde dingen toch niet echt genezen willen. Maar door mijn hele leven heen
ben ik blij dat God toch zo in mijn hart zit dat ik Hem ook vaak innig dankbaar kan zijn en ik Hem nooit kwijt zou willen raken want dan zou ik mijn leven zinloos vinden en misschien echt niet meer aan kunnen.
Juist mede door God kan ik het vol houden maar dat is niet iets van mij dat voelt voor mij als het wonder van God dat in mij werkt waardoor ik staande kan blijven als ik voor de zoveelste keer in mijn leven knokken moet en toch niet heb nou God ik heb het wel gehad met U in tegendeel ik zou niet zonder kunnen. Daarin voel ik me rijk gezegend dat ik het geloof zo ervaren mag.
Dag Betty, dank je wel voor je reactie!
Dag Robert Jan, dank voor de sympathieke wijze waarop je ingaat op mijn opiniestuk uit het ND. En daarbij je eigen vragen en gedachten deelt. Ik ga daar nu niet nader op in, omdat er een veelheid aan reacties is, waar ik graag wat langer over nadenk. Drie dingen nu: het is meer dan een weemoedig verlangen, het is niet mijn bedoeling om wie dan ook af te serveren en ik zie er naar uit dat ‘de steen in de vijver’ leidt tot een brede en vruchtbare gedachtenwisseling, ook als we verschillen in diagnose en therapie. De zaak is het waard…. Broederlijke groet, Paul
Dag Paul, wat leuk dat je reageert. Helemaal eens, de zaak is het waard. Ik ben daarom extra geïnteresseerd naar de resultaten van je denkprocessen. En hoe is het belangrijke punt van innerlijk secularisatie breder in de kerken ter sprake te brengen?
Hoe is bijvoorbeeld gereageerd in je je eigen gemeente de Noorderkerk?
Beste Robert Jan van Amstel,
Leuk dat de discussie ook mooi tegenlicht krijgt! Natuurlijk staat de waarheid vast dat er steeds minder gelovigen (zoals bijvoorbeeld Paulus) zijn maar steeds meer religieuzen en (als het goed is) proeft u daar zeker het verschil tussen.
Aan de andere kant is het interessante dat God kijkt naar het hart van mensen, zelfs mensen die religieus overkomen kunnen een sterke en authentieke relatie met God hebben (ze geloven dan niet in “iets” maar in de Levende God). En mensen die claimen gelovig te zijn, die God nooit in hun hart hebben toegelaten omdat “geloven” toch alleen bidden voor het eten en naar de kerk gaan is?
Het was een prikkelend betoog dat u hier neerlegt, ik heb wel met het laatste stukje wat problemen. U suggereert dat het nadeliger zou zijn als iedereen een sterk en levend geloof heeft die vrucht draagt in een kerk/gemeente. Als reden gaf u dat er dan niemand is die van de vruchten kan plukken.
Ten eerste schrijft u indirect dat er dus helemaal geen evangelisatie naar buiten wordt verricht. Terwijl dit de Grote Opdracht is van Jezus zelf, om vissers van mensen maken. En u weet dat de wereld niet alleen maar bestaat uit vurige Christenen.
Ten tweede kan men daarin lezen dat vurige Christenen niets voor elkaar kunnen betekenen. Dit is pertinent onwaar, juist in die situatie kunnen we elkaar sterk en krachtig door God ondersteunen in het Koninkrijk van Hem. Ook kunnen we elkaar helpen in (persoonlijke) moeilijke tijden.
Ik snap dat u de felle kritiek van Dhr. Visser graag heeft willen bewateren maar in mijn inziens heeft hij gelijk. Uiteindelijk zal ook de ware aard van iedereen naar boven komen, de bokken zullen van de schapen worden gescheiden. Maar het is nooit te laat om een relatie met Jezus te beginnen, Hij is er echt, Hij is geen mythisch figuur maar onze Verlosser Die de weg heeft opengemaakt naar de Vader. En Hij roept van harte.
Dag Luke, vriendelijk dank voor uw uitgebreide reactie. Dat waardeer ik zeer. Ik begrijp uit uw redeneringen dat u zich niet kunt vinden in het slot van mijn blog. Ik heb expres de dingen van scherper willen maken in plaats van zoals u schrijft “bewateren”.
Het zendingsbevel van Jezus Christus staat ook voor mij onverminderd hoog op de agenda. Echter, Paul Visser schrijft nu over het kerkvolk binnen de kerkmuren. Ik heb zijn visie op hoe het zou kunnen zijn als iedereen een bevochten geloof zou hebben, met opzet uitvergroot. Ik ben beducht voor idealisering, want waren de gemeentes zoals we die tegenkomen allemaal koekoek een zang? Alleen al de forse toon die Paulus tegen de Galaten aanslaat, spreekt wat mij betreft boekdelen. Waren die toenmalige christenen allemaal begiftigd met een met bevochten geloof in God? Is de kracht van de christelijke gemeente juist niet dat er vruchtdragend en vruchtvragende mensen zijn in de gemeente van onze Heer Jezus?
U schrijft dat Visser gelijk heeft: bent u het dan ook eens met zijn sterke focus op de preek? Is de preek echt zo ‘zaligmakend’ en bevorderend voor de geloofsstrijd waar Visser een pleidooi voor voert?
Beste Robert Jan Van Amstel,
Dank voor uw antwoord! Het is fijn dat we op een goede manier met elkaar in dialoog kunnen gaan ook al hoeven we het met elkaar niet eens te zijn. Ik hoop niet dat u deze digitale woordwissel persoonlijk opvat, ik wil meer een contrasterende mening naar voren brengen om aan deze goede discussie in het algemeen bij te dragen. U haalt aan dat dhr. Visser zich richt op binnen de kerk, dit klopt in mijn inziens gedeeltelijk. Namelijk, ik geloof dat je je geen christen kan noemen als je je geloof alleen binnen de kerkmuren houdt, dit komt neer op een vorm hypocrisie waar je als kerkganger het geloof niet leeft maar “opwekt” wanneer het wordt gevraagd.
Begrijp me hierin niet verkeerd, ik bedoel dit zeker niet als oordeel maar als een conclusie met behulp van de tekst waar staat dat we aan de vruchten de geest kunnen herkennen. En ik vertrouw erop dat u zich daar ook in kan vinden. Een christen leeft niet alleen binnen de kerk. Maar dat terzijde snap ik zeker dat we ook wel de christen met zijn functioneren binnen de kerk kunnen isoleren om zijn/haar handel en wandel te kunnen bekijken. Leest u mee.
U haalt aan dat er in een kerk vruchtdragende en vruchtvragende (bedoelt u trouwens daarmee mensen die zoeken naar zingeving of nieuw-christenen?) mensen behoren te zijn. Dit is in de praktijk altijd zo en de geschiedenis leert ons dat dat nooit anders is geweest. U noemt zelfs de pittige kritiek van Paulus op de gemeente in Galaten. Toch mist u daar het punt; Paulus wilde met deze brief geen balans herstellen tussen dragen en vragen, nee, hij wilde juist oproepen tot een sterker geloof voor iedereen daar. Paulus droeg hier een strenge waarschuwing uit om in de Geest te wandelen, niet in het vlees. En laat nou het luisteren naar dit trekkend vlees net de oorzaak zijn van lauwheid en helaas een mank geloofsleven.
Natuurlijk is de mens niet perfect maar moet deze conclusie betekenen dat we dan zonden in ons eigen leven moeten gedogen en dat we tevreden moeten zijn met een “gezellig” geloof wat achteraf geen stand wist te houden? Ik ben van mening dat God heel veel geduld met ons heeft in het proces dat een christen meemaakt, iedereen behoort te kunnen groeien in het geloof en geen enkele christen is of wordt ideaal in dit aardse leven. Daarentegen moeten we dit niet als argument naar voren halen dat het dan “zo wel goed is”, dan hebben we het voorbeeld van Jezus niet goed begrepen waarin Hij duidelijk uitdroeg het belang van volharden tot het einde.
Ik heb een paar vragen voor u, zijn we niet, vooral in deze generatie en tijdgeest maar eigenlijk allang, toe aan geestelijk vast voedsel in de kerk? Ik snap dat een kind de Liefde van de Vader nodig heeft maar zelfs vermaning hoort ook bij de complete opvoeding, helemaal als het kind opgroeit naar volwassenheid en nog steeds volhardt in ongehoorzaamheid.
Het verspreiden van louter en alleen Gods Liefde binnen de kerk kan een groot gevaar vormen, dit kan een passieve wandel aanwakkeren die absoluut niet leidt naar de bekende “vernieuwt uw denken” uitspraak van Paulus. De trend onder veel voorgangers is dat het allemaal niet zo streng hoeft, maar kan dat wel gestrookt worden met het feit dat er mensen voor eeuwig verloren gaan? Is die liefde voor de medemens ook zo groot dat we elkaar durven aan te spreken of willen we vrienden van de wereld zijn en geliefd proberen zijn door iedereen waar Jacobus en Jezus ons voor waarschuwde?
U bent beducht voor idealisering, ik vind dit een verrassende uitspraak, zeker komende van een voorganger. Jezus zei duidelijk: volg Mij. Ik hoop dat u met mij eens bent dat Hij perfect was en is in handel en wandel, hoe denken wij dan te zeggen dat we Hem niet als voorbeeld hoeven te nemen en te vertellen dat de preek (wat Gods Woord voor Zijn kinderen behoort te zijn) niet zo’n erg significante rol hoeft te spelen in het daarop wijzen? De kracht van de gemeente ligt niet in een verlangen naar een balans van vruchtdragende en vruchtvragende mensen.
De kracht van de gemeente zal vele malen groter zijn als een ieder zich uitstrekt naar een sterkere relatie met God en Zijn reiniging en heiliging in zijn of haar leven toelaat. Dit doet pijn omdat velen uit hun comfort zone worden gehaald, maar is dat het niet waard? Betekend dat we ons bij God niet comfortabel zullen voelen? Nee, maar Hij vraagt ons wel volledige toewijding en geen halfslachtig, dubbelhartig geloofsleven. Waar zijn nog de moedige Paulussen van onze tijd op het kansel?
Nogmaals, God kijkt naar het hart van de mens, is onze motivatie wel zuiver om de Heer te dienen of dienen we onszelf, en dus eigenlijk ons eigen vlees? Willen we God oprecht beter leren kennen en volgen of is het “wel goed zo”?
Ik ben nieuwsgierig wat uw gedachten hierover zijn, alvast hartelijk dank voor het lezen van dit lang stukje tekst!