6. > De liefde x 2
Zoals Gods liefde voor ons niet-instrumenteel is (hij heeft ons niet nodig; hij heeft ons lief), zo is deze menselijke liefde voor God op God gericht omwille van hemzelf en niet om iets anders te bereiken. Ook onze liefde voor onze naaste put uit deze bron: Gods onverdiende en niet-instrumentele liefde voor ons. Daarom kunnen christenen hun naasten liefhebben zoals zij God liefhebben, omwille van de ander en niet om daarmee iets anders te bereiken, zoals de verandering van de wereld. Wij hebben lief met de liefde waarmee wijzelf bemind zijn.
Die volgorde is belangrijk: God komt eerst en zijn liefde voor ons schept onze liefde voor hem en voor onze naaste. Zeggen dat de kerk ‘er voor de wereld’ is, is daarom een halve waarheid. De kerk is er voor God, en daarmee is zij er ook voor de wereld van God. Wie dat omdraait, raakt snel buiten adem.
(uit: Stefan Paas, Vreemdelingen en priesters. Christelijke missie in een postchristelijke omgeving, Zoetermeer 2015, p.122)
Bovenstaande tekst is opgenomen in het kerkblad van de Prot. gemeente Zunderdorp Kerkklanken nr.6 jaargang 2015
5. > Heeft God humor?
Misschien is het juist humor die God in de omgang met mensen overeind houdt. Wellicht is dat erg menselijk denken over God. Maar is het niet bij uitstek humor die ontspant en het leven licht maakt?
Als dat zo is, dan zouden wij juist over die humor veel van God kunnen leren. Met de milde ogen van God naar jezelf leren kijken bijvoorbeeld. De menselijke ervaring leert dat dat één van de moeilijkste opgaven is die er bestaan. Pas als je dat een beetje kunt, zou je kunnen gaan proberen met diezelfde ogen naar een ander te gaan kijken, Lach naar een ander, zoals je naar jezelf lacht.
Nee, hoe verder ik kom, hoe meer ik me realiseer dat deze humor geen grapje is. Integendeel, deze humor is ‘serious business’. Als illustratie mag fungeren het Jiddische woordje gein. Dat woord komt van ‘cheen’, dat in het Hebreeuws genade betekent. Lachen is genade. Wie dus de humor van God niet serieus neemt, doet niet alleen God maar ook zichzelf tekort.
(uit: Doornse Catechismus – oude vragen, nieuwe antwoorden, 2010, p.36-37)
bovenstaande tekst is opgenomen in Kerkklanken nr.5, 2015, kerkblad van de Protestantse Gemeente Zunderdorp (Amsterdam Landelijk Noord)
4. > Geluk
Geluk is een vreemd bezit. Wie het zoekt, vindt het niet, maar wie het niet zoekt, die heeft het. Wie dichtbij is, heeft geen toegang, wie dwaalt, loopt vrij naar binnen. Wie het (eenmaal gevonden) geluk wil genieten, ontdekt een leegte; de argeloze houdt het vast. Onze trouw beantwoordt het geluk met ontrouw, het komt de meest flagrante ontrouw tegemoet. Zoeken wij het te versterken, dan verkruimelt het onder onze handen; dezelfde handen blijken te klein, waar zij het slechts willen omvatten. Wie het geluk wil zuiveren, wie er alles uit wil wegnemen wat niet geluk is, wat eerder ongeluk heeet, houdt het geluk niet vast; voor de eerste smet is weggenomen, heeft het geluk zich uit de voeten gemaakt.
Het laatste geeft te denken. Geluk staat bij de gratie van een zekere dosis ongeluk. Geluk, dat is de kroon op een leven, dat verdriet en moeite kende. Geven ons de meest geliefde ogenblikken de indrukken van ongereptheid – dat doen zij – bij nader toezien ontdekken wij, dat de ongereptheid het vernis is, waarvan de samenstelling stamt uit andere, minder of zlefs niet gelukkige tijden. Zo is het voorwerp, waarin het kostelijk ogenblik wordt bewaard, ons niet ten laatste zo dierbaar, omdat het de ontkenning van dit ogenblik bevat, het vergaan ervan, het einde. De dingen zijn kostelijk, omdat te gronde gaan.
(uit: P. Winkelaar, Zingeving en wereldbeschouwing, Leusden 2000, p.24 – een citaat van J.H. van den Berg in zijn boek Metabletica uit 1956)
3. > De rijke bramenplukker
Vrij naar een sprookje van Godfried Bomans en naar bijbelteksten Matteüs 5, vers 8 en Lucas 6, vers 20
Er was eens een bramenplukker. Hij woonde midden in een diep bos. Wanneer hij ’s morgens uit zijn eenvoudige hut naar buiten stapte keek hij blijmoedig om zich heen – hij voelde zich gelukkig. “Zie die parels op het gras!” riep hij uit. “Wat ben ik een rijk mens!”
Wanneer hij het bos inliep sprak hij bij zichzelf: “Wat een prachtige zuilen, wat een ruime zalen, wat een hoge gewelven!” Soms ging hij midden in een zaal op zijn rug liggen en keek omhoog naar de zoldering. “Kijk, een beer!” sprak hij dan. “En daar: een windmolen. Een kabouter met een lange baard!”
Het bos lag op een heuvel. Wanneer de bramenplukker naar de top ervan klom, kon hij de huizen aan de overkant van het dal zien. “Kijk” zei hij bij zichzelf, “daar wonen de koningskinderen!”. De koningskinderen kwamen vaak bij de bramenplukker. Ze vroegen om bramen en nooit liet hij hen met lege handen gaan. Integendeel: de koningskinderen kregen altijd meer dan waarom zij vroegen.
Op een dag trok een ontdekkingsreiziger door het bos. Hij zocht een plaats voor de nacht. Toen hij de hut van de bramenplukker zag klopte hij aan. “Vriend”, sprak hij, “geef me onderdak voor de nacht en ik zal je rijk belonen!”.
Daarbij haalde hij een goudstuk te voorschijn en hield die omhoog. “Onderdak voor de nacht zal ik je geven” antwoordde de bramenplukker, “kom binnen in mijn huis. Eet mijn brood en drink mijn wijn. Maar dat goudstuk kun je houden. Ik ben rijk genoeg.”
De ontdekkingsreiziger keek om zich heen.
De hut was sjofel ingericht.
Ook de bramenplukker zag er eenvoudig uit.
“Rijk, ben jij rijk?” vroeg hij verwonderd.
“Jazeker” antwoordde de bramenplukker terwijl hij de ontdekkingsreiziger aan zijn tafel liet plaatsnemen.
En terwijl hij het brood brak en het deelde met zijn gast vertelde hij van zijn rijkdom. “Zalen vol parels heb ik om mij heen. Dagelijks wandel ik langs de prachtigste zuilen. Die dragen een zoldering die voortdurend van kleur en vorm veranderd. En achter de laatste zuilen wonen de koningskinderen”.
“Maar dat is fantastisch!” riep de reiziger uit, “laat me dat alles zien. Ik ben ontdekkingsreiziger en dit is de grootste ontdekking die ik ooit gedaan heb!” “Goed” antwoordde de bramenplukker, “morgenochtend, dan zal ik je het laten zien. Laten we nu gaan slapen. Het is al donker en in de nacht zie je er niet veel van.”
Maar de ontdekkingsreiziger wilde niet wachten.
Hij wilde zo vlug hij kon terug naar de stad om te vertellen van zijn ontdekking. Dat bij hun stad zo’n grote rijkdom te vinden was moest de burgemeester onmiddellijk weten. Haastig verliet hij de hut. Hij rende door het bos, klom over drie heggen, liep dwars door vier sloten en spoedde zich naar het huis van de burgemeester. Buiten adem vertelde hij hem van de parels, de zuilen, de bijzondere zoldering en van de koningskinderen.
De volgende dag riep de burgemeester zijn wethouders bijeen. Ze besloten zo snel mogelijk de ontdekking van de reiziger te gaan bekijken. Ze liepen dwars door vier sloten, klommen over drie heggen en renden door het bos tot bij de hut van de bramenplukker.
“Waar zijn de parels?”, riepen ze, “waar de zuilen, waar de zoldering en waar de koningskinderen? Want koningskinderen in onze stad; die moeten we eren!”
“Wacht tot morgen” antwoordde de bramenplukker. “Morgenvroeg zal ik u alles laten zien”. “Kan het niet eerder?” vroeg de burgemeester ongeduldig.
“Nee, dat gaat niet, maar kom binnen in mijn huis. Eet mijn brood en drink mijn wijn.”
De burgemeester zag in dat de bramenplukker niet tot andere gedachten was te brengen. Het gemeentebestuur zette zich aan de tafel. De bramenplukker brak zijn brood en deelde het met zijn gasten.
Toen de volgende morgen de zon opging trad, het gezelschap naar buiten. “Bramenplukker, laat ons je rijkdom zien!” riepen ze. “Goed” antwoordde hij. “Kijk, daar zijn de parels”
“Waar dan?”
“Daar, op het gras!”
“Dat? Dat zijn geen parels. Dat zijn dauwdruppels. En de zuilen, waar zijn die?”
De bramenplukker maakte een wijds gebaar om zich heen.
“Dat? Dat zijn geen zuilen. Dat zijn bomen. En je zoldering, waar is die?”
De bramenplukker wees omhoog naar de blauwe lucht, waartegen witte wolken zich traag voortbewogen.
“Je bent een bedrieger!” riep de burgemeester woedend uit. “Die koningskinderen van jou, die zijn zeker ook niet echt, is het niet?!”
“Nee, nee, nee edelachtbare! Die zijn heus echt. Gaat u maar mee”.
Met kwade koppen liep het gezelschap achter de bramenplukker aan, de heuvel op.
Op de top gekomen keken ze uit over het dal. De burgemeester stikte haast van woede. “Dat?” riep hij uit. “Dat is de krottenwijk van onze stad. Daar wonen de allerarmsten! Je hebt ons bedrogen, bramenplukker!”
“Bedrogen! We zijn bedrogen!” riepen ook de wethouders. “Weg met hem! Knoop hem op!”
En zo geschiedde.
Toen de nieuwe dag aanbrak was er niemand in het bos om naar de parels te kijken. Maar de bewoners van de krottenwijk vertelden dat ze drie dagen later de bramenplukker hadden ontmoet. Aan dat gerucht hechtte het college van B&W geen geloof. Ja ach, wie zou dat wél doen…?!
Wie oren heeft om te horen, die hore!
2.> Vreemd
Vreemd, dat 100 euro zo veel lijkt als je naar de kerk gaat, maar zo weinig als je ermee gaat shoppen.
Vreemd, hoe lang het duurt God een uur te dienen, maar hoe snel 90 minuten voetbal omgaan.
Vreemd, hoe lang een paar uur in de kerk duurt, en hoe kort dat is, als je naar een film kijkt.
Vreemd, dat we vaak niet weten wat we bidden moeten, maar dat we onze vriend of vriendin altijd wel wat te vertellen hebben.
Vreemd, dat het zo spannend is als de voetbalwedstrijd in de verlenging gaat, en hoe we zuchtend op ons horloge kijken als de kerkdienst langer duurt dan anders.
Vreemd, hoe moeilijk het is om een hoofdstuk uit de Bijbel te lezen, maar hoe makkelijk het is om 100 bladzijden van een bestseller te verslinden.
Vreemd, hoe mensen bij een concert dolgraag op de voorste rij willen zitten, en zich in de kerk om een plaats op de achterste rij verdringen.
Vreemd, dat we 2 tot 3 weken nodig hebben om een kerkelijke aangelegenheid in ons drukke schema in te passen, maar een andere aangelegenheid op het laatste moment ingepland kan worden.
Vreemd, hoe moeilijk het is voor de mensen om het Goede Nieuws vertellen, maar hoe makkelijk het is om de laatste roddels en achterklap rond te bazuinen.
Vreemd dat zich de grappen over internet razendsnel verspreiden, maar als iemand begint nieuws te verzenden waarin God verheerlijkt wordt, denken mensen wel twee keer na of ze het door zullen sturen.
Vreemd of niet?
Verspreidt het goede nieuws en geef God de eer.
(bron van deze tekst is mij onbekend)
1.> Bezield bestaan
In het alledaagse leven gaan we uit van onze eigen positie: wat dichtbij is zien we groot en wat veraf is, klein. Een icoon, een vorm van religieuze kunst, keert dat om: wat dichtbij is, is klein geschilderd en wat veraf is, groot. Daardoor krijg je het gevoel dat niet jij kijkt maar dat je gezien wordt, niet jij leeft, maar de Werkelijkheid (God) leeft in jou.
Een kunstenaar die geïnspireerd wordt kan zich daardoor helemaal laten meenemen, waarbij hij zichzelf vergeet. En een gelovige kan zo geraakt worden in een kerkelijke viering dat hij – soms tot verbazing van zichzelf – eenzame ouderen en zieken gaat bezoeken. De uiteindelijke Werkelijkheid is een objectieve kracht die in ons werkt en ons bezielt. Zoals een kunstenaar de wereld met nieuwe ogen ziet en ons dat toont in zijn kunst, komt ook een gelovige anders in het leven te staan. Kranten ritselen als beschroomde engelen, trams gillen als demonen door de bocht en tijdens koopavond mediteren etalagepoppen over God.
Het is waar: religie is wat het leven interessanter maakt dan religie.
Ze geeft het bestaan een ziel.
(uit: J.J. Suurmond, Bestaat U? Over aandacht, gebed en de ziel, Zoetermeer 2013, p.111-112)
Deze tekst is opgenomen in het blad Monitor 2015 nr.1, uitgegeven door Stichting Diensten met Belangstellenden.