Op deze pagina vind je doordenkertjes, mooie citaten en verhalen om je eigen geloof te doordenken.
1. De nieuwe koning
In het midden van de wijde wereld ligt een land waar een oude koning woont. En als ik zeg oud, dan bedoel ik ook echt oud. Zijn baard was lang, zijn haren waren wit, zijn rug was krom en zijn knieën waren moe. Toen hij merkte dat ook zijn handen beverig werden, wist hij dat het tijd werd voor een nieuwe koning. Nou hoefde dat niet zo moeilijk te zijn, want hij had kinderen genoeg, maar de oudste nemen omdat dat de gewoonte was, of de jongste, zoals in sprookjes, vond hij niet eerlijk, want al zijn kinderen waren hem even lief.
Hij dacht lang en hij dacht kort en toen wist hij het nog niet.
‘Wat doe ik toch moeilijk’, zei hij bij zichzelf, ‘laat het land zelf zijn koning kiezen’. Hoe zou hij dat doen …
Hij riep zijn kinderen bij elkaar en zei: ‘ik heb iets voor jullie te doen. Trek er op, uit, trek het land in, leef er, beleef het, en breng dan iets van het land hier, voor mijn troon. Wie dat het beste doet wordt de volgende koning’.
O, wat een moeilijke opdracht! Maar ze begonnen er dadelijk aan en vertrokken zo snel mogelijk. Sommigen met pracht en praal, anderen met de stille trom, de meesten met vrienden en raadgevers, een enkele alleen.
De eerste was trouwens al gauw terug en sleepte zakken tot voor de troon.
‘Hier is het land’, zei hij. ‘Ik heb aan alles gedacht, hier is het zoute zand van de zee en het zilveren van de duinen. Hier is de zwarte aarde van de akkers en de vette klei van de wei. Zelfs de stenen uit de grindgaten en het slib uit de havens heb ik meegebracht, alles heb ik bij me … ‘
Spoedig kwam ook de tweede, met zware manden. ‘Ik breng een goede oogst mee’, zei hij blij. ‘Kijk eens, lekkere appels en peren, heerlijke noten en druiven, en hier. .. groenten, mooie sla en wortels … het is een prachtig land, alles groeit er, alles bloeit er. .. ‘
De derde was versierd met kettingen en armbanden. ‘De mensen in dit land zijn ongelooflijk knap’, zei hij. ‘Alles kunnen ze maken. Scharen en naalden, hamers en spijkers, messen én ploegen, maar dit, dit vond ik echt het allermooiste’ .
Zo kwamen ze terug, de een na de ander, allemaal, op een na …
‘Waar blijft ze nou’, mopperden de kinderen. ‘Wacht nog wat … ‘ zei de oude vader.
‘Maar ze kan wel helemaal niet meer komen,’ zei de één. ‘Verdronken misschien’, zei de tweede.
‘Of in een ander land gaan wonen’, zei de derde.
‘Of niets van de opdracht begrepen’, zuchtte de vierde.
‘Wacht nog wat … ” zei de oude vader.
En toen kwam de laatste toch nog … , de handen leeg …
‘Waar is, wat heb … ” vroegen de andere kinderen.
‘Ik wist niet hoe ik het mee moest nemen’, zei dit laatste kind. ‘Hoe moet je tranen meenemen van de vrouw die je troost, of de lach van het kind met wie je speelt. ” of het zweet van de boer die je hielp op de akker? Ik heb geploegd en gehooid, bloemen geplukt voor mensen die ziek waren, gepraat met mensen die alleen waren. Ik heb gedweild en gezaagd, ik heb kinderen in mijn armen gedragen … Ik was bijna vergeten dat ik terug zou komen’.
(uit: Han van Uden, ‘Als het op vieren aankomt’, jaartal onbekend, verhaal nr.30. Dit verhaal via collega ds. Cees Romkes gekregen)