Tijdens mijn Rome-reis in 2007 heb ik het Vaticaanmuseum bezocht dat pal naast de Sint Pieterbasiliek is te vinden. De collectie kunstschatten is onmetelijk groot. Ik keek mijn ogen uit naar de diversiteit van de vele, veelal christelijke of christelijk-geïnspireerde kunst. Naast schilderijen en religieuze artefacten, staan er vele beeldhouwwerken in de lange gangen en ruimten van het museum. Eén van die beelden was een Pietà (1942-1946) van de Kroatische kunstenaar Ivan Mestrovic (1883-1962), zie de foto die ik gemaakt heb. Met dit beeld wil ik een verbinding maken met wat ik tot nu toe gelezen in het boek van dr W. Engemann, Einleitung in der Homiletik, als vervolg van een eerdere blogbijdrage in het kader van mijn studieverlof.
De zaal waar dit kunstwerk staat, is veel donkerder dan mijn foto suggereert. Het flitslicht legt hier ongenadig bloot wat je misschien niet mag zien: veel neergedwarreld stof dat vraagt om een plumeau, en de vraat van mensenhanden die het beeld hebben aangeraakt. Vooral de benen van Jezus, de rug van een van de vrouwen en opvallend ook de voeten en de grote teen van de linkervoet hebben mogen rekenen op een aanraking. Of het bedoeling was van de kunstenaar, dat het beeld in een schemerige kamer neergezet moest worden zo tussen twee luchtafvoerschermen in, dat kan ik niet achterhalen. Echter door het flitslicht werd mij duidelijk wie die figuur is die Jezus onder de schouders draagt: God zelf. In de kunstgeschiedenis komt dat vaker voor waar verbeeld wordt dat God zijn eigen, gestorven Zoon vasthoudt na van het kruis te zijn gehaald.
Met het oplichten van Gods gezicht raakte het beeldhouwwerk mij direct in de ziel. Als ik de foto bekijk, dan blijven mijn ogen haken bij wat het gezicht van God al dan niet verhullend uitdrukt: fronsend, kijkend, hoofd wat opzij gebogen. krachtig. Is er pijn, verdriet, boosheid, wraakgevoelens? Of juist ontferming, bewogenheid? Of gaat dat allemaal tegelijk op? Wat mij verder opvalt is, dat de neus even groot is als die van Jezus: een teken dat zijn Zoon evenbeeld is. Echter geen exacte kopie, want God is ouder afgebeeld dan zijn Zoon. We zien twee vrouwen Maria, de moeder van Jezus en Maria van Magdala. De laatste is door Jezus bevrijd van knellende knechting en onvrijheid en sindsdien is zij dicht in de buurt van Jezus te vinden.
Als je zelf deze foto met dit beeld van Mestrovic in ogenschouw neemt, zullen jou als kijker wellicht andere details opvallen dan ik hierboven kort hebt geschetst. Nu kijken we samen naar het resultaat van een kunstenaar en zijn beeldhouwwerk: gemaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog en in 1946 voltooid. De historische contekst van dit beeldhouwwerk mogen (en kunnen) we niet uit het oog verliezen. De kunstenaar wil me niet met rust laten met het idee dat nog iedere dag mensen als beelden van God worden ‘gekruisigd’ in groter of kleiner geweld.
Is het luisteren naar een preek hetzelfde als kijken naar een kunstwerk? Wat op zondag gebeurt tijdens een kerkdienst als de preek wordt uitgesproken, dan gebeurt volgens hetzelfde als met het kijken naar een kunstwerk. Als predikant ben ik schepper van een tekst, van een preek die ik uitspreek tijdens de eredienst. Als maker en vertolker van de preek geef ik mijn tekst ‘vrij’ aan de hoorder die op dat moment in de kerk zit en luistert. Mijn preek als een “open kunstwerk” (Engemann, p.195) waar de hoorder een ‘beeld’, een idee, een gedachte, een associatie bij vormt. Wat hij hoort, kan hem raken en roept hierdoor een reactie op die soms op een ander vlak ligt dan wat ik als prediker zou of kon verwachten.
Bijvoorbeeld: bij het uitgaan van de kerk, geef ik de gemeenteleden een handdruk. Iemand zegt iets over de preek wat hem of haar is bijgebleven, waarbij ik denk: “Dat was niet wat ik had willen overbrengen”. Om bij het beeldgebruik te blijven: ik had ‘het hoofd’ van de preek als beeldhouwwerk willen overbrengen, terwijl de hoorder ‘de grote teen’ heeft gezien waar ik zelf eigenlijk niet meer aan gedacht had. Het kunstwerk, de preek, roept iets op in de hoorder waar ik niet 1-2-3 de controle over heb, maar blijkbaar heb ik hem/haar wel aan kunnen spreken in zijn eigen levenssituatie. Heeft het, wat voor mij slechts een grote teen, voor de ander een belangrijke betekenis.
In het boek van de Duitse filosoof prof. Peter Sloterdijk “Du musst dein Leben ändern” (2009) lees ik een prachtig sonnet van de Duitse dichter Rainer Maria Rilke “Archaïscher Torso Apollos” (1908); aan dit sonnet heeft Sloterdijk zijn boektitel ontleend. In 1904 en 1905 was Rilke de persoonlijke secretaris van de Franse beeldhouwer August Rodin. Eén van Rodins niet-afgemaakte beelden van de Griekse god Apollo maakt een diepe indruk op Rilke. Hij schrijft uiteindelijk dit sonnet:
Wir kannten nicht sein unerhörtes Haupt,
darin die Augenäpfel reiften. Aber
sein Torso glüht noch wie ein Kandelaber,
in dem sein Schauen, nur zurückgeschraubt,sich hält und glänzt. Sonst könnte nicht der Bug
der Brust dich blenden, und im leisen Drehen
der Lenden könnte nicht ein Lächeln gehen
zu jener Mitte, die die Zeugung trug.Sonst stünde dieser Stein entstellt und kurz
unter der Schultern durchsichtigem Sturz
und flimmerte nicht so wie Raubtierfelle;und bräche nicht aus allen seinen Rändern
aus wie ein Stern: denn da ist keine Stelle,
die dich nicht sieht. Du musst dein Leben ändern.
(klik hier voor een Nederlandse vertaling)
Een aantal woorden aan het slot van dit sonnet trekt op dit moment mijn aandacht: “… denn da ist keine Stelle, die dich nicht sieht.” In eigen werkvertaling: “want er is geen plaats, die jou niet ziet.” Over deze regels en woorden is inmiddels veel literatuur te vinden. In deze context kan ik slechts één punt schetsmatig aanduiden dat ik belangrijk vind voor mijn studieverlofvraag.
In deze tekst van Rilke vindt een boeiende omkering plaats: in plaats van dat jij als toeschouwer het beeld beziet, kijkt het beeld jou aan. De toeschouwer, het subject, wordt tot object voor het beeld en daardoor weet de toeschouwer zich gegrepen door het beeld. Deze subject/object-wisseling (zie Sloterdijk, Du musst dein Leben ändern, p.44) is een spannend en indringend gebeuren. Het beeld z(i)et mij in een bepaald licht. Plat gezegd: een stuk steen wordt een boodschapper. En sta ik als toeschouwer die nu gezien wórdt, open voor die al dan niet geheimzinnige boodschap(pen)?
Om deze wisseling toe te passen op het beeld van Mestrovic in het Vaticaanmuseum: het beeld waar God zijn Zoon draagt, maakt van mij een deel-nemer in plaats van toe-schouwer. Het beeld (van object naar subject) vertelt mij (van subject naar object) ‘alles’. En hoe dat ‘alles’ terechtkomt bij mij heeft deels te maken met de wereld waarin ik leef en mijn eigen wereld.
Ik leg weer een verbinding met de preekkunde van Engemann, Homiletik, p. 204-205. Hij geeft een opsomming van drie werelden waarin een mens zich bevindt of kan bevinden:
1. de reële wereld, de optelsom van materiële en immateriële feiten, de wereld, zoals ze is, waaraan de mens zich kan stoten omdat de wereld niet meegeeft; er is hitte & kou, dag & nacht, oorlog & vrede, onverwachte gebeurtenissen. Deze wereld komen we bij wijze van spreken tegen op straat, in de krant, op de televisie, op het werk. Deze reële wereld is neutraal, onbelast door waardering/afkeur van mensen.
2. de eigen wereld, de “persoonlijke kosmos”, een wereld zoals deze is gegroeid in het leven van een mens. Deze wereld herbergt eigen ervaringen, waarden en normen, verwachtingen en angsten. Deze eigen, niet-waarden-vrije wereld heeft een wereldbeeld gevormd door de mens die in de reële, waardenvrije wereld leeft.
3. de voorgestelde wereld zoals die bijvoorbeeld in preken vanaf de kansel in de kerk ‘in beeld’ worden gebracht, waaraan ik als predikant dus een bepaalde factor ben (waarover later meer): deze voorgestelde wereld is een veranderde of veranderende wereld. We zouden kunnen spreken van het Beloofde Land (Exodus) of een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Openbaring 21) of van het Koninkrijk van God (Marcus 1,14). De voorgestelde wereld biedt in de reële en eigen wereld een inkijkje naar de virtuele wereld van het geloof.
Hoe de torso van Apollo of de Pièta van Mestrovic als subject mij als object aanspreken heeft niet zozeer te maken met de reële wereld (want een beeldhouwwerk is ‘daar’ niet meer dan een stuk steen), als wel met de eigen wereld van de mens. Van daaruit kan het kunstwerk invloed uitoefenen op de voorgestelde wereld. Het kunstwerk bepaalt mij bij het nu én straks. Zoals dat ook gebeurt met het houden van een preek. Zoals Dalí zo sterk doet met zijn Crucifix-schilderij.
ds R.J. van Amstel, 17 maart 2015
(concept geschreven in juli 2013 tijdens mijn studieverlof over de schilder Salvador Dalí en de vraag of de schilder mij kan helpen een preek te schrijven)
Klik hier voor een overzicht van het studieverlof dat ik in 2011 en 2013 heb genoten met daarin links naar diverse blogs.
Klik hier voor de blog “Jij en ik zijn (niet) okay” waarop bovenstaande tekst ooit bedoeld was een vervolg te zijn.
Ontdek meer van [ iBelieve ]
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.